Bosch

Het levensverhaal van Willem Bosch (1798-1874) leest als een Victoriaanse roman. Hij werd in 1798 in Amsterdam geboren, als zoon van een welvarende meestertimmerman, die hem (volgens zijn latere herinneringen) streng godsdienstig en ‘harteloos’ opvoedde. Het gezin raakte financieel aan de grond, Willem werd wees en moest op dertienjarige leeftijd gaan werken voor de kost. Om verder te komen in het leven studeerde hij in de avonduren tot hij in 1817 het diploma van scheepsheelmeester ontving. Met verouderde, gebrekkige kennis en nauwelijks praktijkervaring vertrok hij als scheepsarts naar Nederlands Oost-Indië.

Dood, ziekte en behoud van gezondheid waren centrale thema’s in het leven van de negentiende-eeuwer. Voor wie naar de koloniën vertrok, gold dat nog veel sterker. De ‘koloniale ervaring’ werd grotendeels bepaald, gekleurd of beperkt door (de angst voor) tropische ziekten en dood. Dit ondervond ook Willem Bosch, die binnen de Militair Geneeskundige Dienst opmerkelijk snel carrière maakte en het in 1845 zelfs tot chef van die dienst bracht. Dat hij zonder een goede opleiding en contacten de hoogst mogelijke positie binnen de medische dienst wist te bereiken, had alles te maken met zijn bijzondere ijver en ambitie. Anders dan zijn collega’s, die hun vrije tijd ‘op loszinnige wijze doorbrachten’, leefde hij volgens een strak regime. Zijn plichtsbesef kwam deels voort uit lijfsbehoud. Zelfbeheersing, discipline en regelmaat waren volgens velen de enige manier om de vatbaarheid voor tropische ziekten te verkleinen.

Kritiek op het gouvernement

Bosch was een arts die een groot medelijden voelde met zijn patiënten en er alles aan deed hun lijden te verzachten. Hij koos ooit als motto: ‘Travailler sans cesse au soulagement de l’humanité souffrante’ – onophoudelijk werken om het lijden van de mensheid te verzachten. Was hij niet in staat de zieken te helpen, dan trok hij zich dat persoonlijk aan.

“Travailler sans cesse au soulagement de l’humanité souffrante”

Toen hij de leiding had over de medische dienst, voelde hij zich evenzeer verantwoordelijk voor het welzijn van de inheemse bevolking. Begin 1846 brak er op Midden-Java een epidemie uit, waarschijnlijk malaria. Toen die verergerde, zocht Bosch naar maatregelen om de ‘noodlijdenden te redden en Nederland te vrijwaren van den smet en het pijnlijk verwijt, dat het zelfs geen 1/4000 wilde afstaan van de 30 millioen [gulden] jaarlijks door den arbeid der Javanen verkregen, om hun wat voedsel en ruim [kinine] te verstrekken, waarnaar ze in waarheid de handen smeekend uitstrekten’. Hij raadde in een rapport de regering aan ziekenbarakken in te richten en dekens, kinine en ook rijst uit te delen, aangezien voedselgebrek volgens hem een van de condities was waaronder de ziekte verergerde.

Het rapport werd hem zeer kwalijk genomen. De regering vatte het op als een directe aanval: het uitdelen van rijst op kosten van de overheid zou een schuldbekentenis inhouden dat de Javanen hongerden en ziek werden door het cultuurstelselBosch zou de rest van zijn leven wijden aan de strijd tegen het onrecht wat de Javanen werd aangedaan. Hij deed dit op verschillende manieren.  

To learn more about the policy of the cultivation system in the Dutch East Indies jump to Cultuurstelsel and Protest! or continue reading about Bosch’ later life.

Cultuurstelsel       Bosch

Protest!      Latere Leven     Wij protesteren! Maar hoe?

Civil society of staatstaak?       De Maatschappij tot Nut van den Javaan

Publications

Reference list

Tweede wekstem aan Nederland     Open brief aan het Nederlansche volk

We use cookies to give you the best experience. Privacy & cookie policy